Verslag debat “Kraken en Leegstand” 14 oktober over anti-kraak.
Het amendement van Paulus Jansen om de mogelijkheid te creëren Minister van der Laan minimumeisen te laten stellen aan de anti-kraakcontracten is afgewezen.
Minister Hirsch Ballin en Minister Van der Laan zagen hiertoe wel mogelijkheden tot wijzigingen in het Burgerlijk Wetboek.
De motie Anker (CU) en Van Heugten (CDA) om tot een keurmerk voor anti-kraakbureaus te komen is aangenomen. Het opstellen van het keurmerk word aan de sector zelf overgelaten. Aan de contracten worden geen minimumeisen opgelegd.
Indiener van de motie De heer van Heugten stelt:
“In zo’n contract mag ook een opzegtermijn van twee dagen staan. Als een leegstandsbeheerorganisatie van tevoren een duidelijk contract aanbiedt en degene die daarvan gebruik wil maken tekent daarvoor, dan is er voor mij geen reden om te zeggen dat er altijd een bepaalde opzegtermijn in moet staan. Het hebben van een contract kan dan belangrijker zijn dan de inhoud ervan”
“ Ik denk dat goed leegstandsbeheer gewaarborgd is met maximale flexibiliteit. Alle beperkingen doen daar naar mijn idee afbreuk aan.”
Het blijft dus afwachten wat de inhoud van het keurmerk precies zal zijn. De sector is nu aan zet en heeft aangekondigd stappen te zetten naar een keurmerk dat in 2010 word ingevoerd.
Het gehele verslag:
Depla (PVDA)
Het amendement van de heer Jansen om nadere regelgeving op te stellen naar aanleiding van de misstanden bij de kraakwacht steun ik. Mocht daar geen meerderheid voor zijn, dan ben ik blij met de toezegging van de minister voor WWI. Hij erkent dat er misstanden zijn bij tijdelijke verhuur en hij heeft toegezegd dat de kraakwacht en de bureaus voor leegstandsbeheer een jaar de tijd krijgen om door middel van heldere zelfregulering een einde te maken aan misstanden die bewoners rechteloos maken. Ik ben ook blij dat hij heeft gezegd, zelf met aanvullende regels te komen, mocht dat niet lukken. In eerste instantie steun ik dus het amendement om het meteen te regelen, maar anders wachten wij tot en hopen wij dat de zelfregulering haar werk doet.
De heer Van Heugten (CDA)
De heer Jansen gaf aan dat de enorme hoeveelheid leegstand en het kraken absoluut niet met elkaar in balans zijn. Daaruit concludeer ik met hem dat het kraken niet effectief is. De zegen van het antikraakwonen is volgens hem misschien iets positiefs dat is opgeleverd. Als wij die zegen behouden en het andere gewoon afschaffen, is het toch een prima wetsvoorstel? Dan is in dit voorstel de balans toch ook weer helemaal goed?
Jansen (SP)
Mijn amendement op stuk nr. 15 ging over de vangnetbepaling voor het stellen van minimumeisen aan gebruiksovereenkomsten. Dit amendement had een technische onvolkomenheid, zoals mevrouw Van der Burg ook heeft gemeld. Die onvolkomenheid is hersteld in het amendement op stuk nr. 24.
Daarbij is tevens de toelichting aangepast, zodat nu duidelijk is dat de sector eerst de gelegenheid krijgt om met fatsoenlijke voorwaarden voor gebruikscontracten te komen. De minister voor WWI wordt wat dat betreft op zijn wenken bediend. Als dit amendement wordt aangenomen, kunnen we de sector dus een jaar de tijd geven om zelf met een waterdichte regeling te komen. Lukt dat niet, dan kan de minister voor WWI direct aan de slag. Dat scheelt weer wat tijd.
De heer Anker (VVD):
In eerste termijn heb ik namens de ChristenUnie bovendien gesproken over de rol van de leegstandsbeheerders. Ook wanneer het wetsvoorstel wordt ingevoerd, zal er een aandeel blijven voor leegstandsbeheerders. De ChristenUnie-fractie vindt het van belang dat de kwaliteit en de dienstverlening door deze organisaties op orde is. Het verleden stelt ons wat dat betreft niet gerust. Wij zouden graag zien dat deze branche zelf komt met een certificering of een branchecode. Daar is het tot nu toe nog niet van gekomen. Een zetje in de rug lijkt op zijn plaats. Daartoe dien ik de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leegstandbeheerorganisaties en antikraakbureaus een belangrijke rol spelen in het leegstandsbeheer;
constaterende dat er in het verleden en ook nu nog misstanden en klachten over de kwaliteit van leegstandbeheerorganisaties zijn (geweest);
verzoekt de regering om te bevorderen dat er zo spoedig mogelijk een keurmerk of certificering voor leegstandbeheerorganisaties komt waarmee gemeenten en gebouweigenaren eenvoudig kunnen herkennen welke leegstandbeheerorganisaties op een goede, veilige, menswaardige en aanvaardbare wijze leegstaande gebouwen (laten) beheren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Anker en Van Heugten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Wel rest nog het punt van het keurmerk of de certificering van leegstandbeheerorganisaties. Daarom heeft collega Anker van de ChristenUnie mede namens het CDA hierover een motie ingediend. Ik zeg dit in aanvulling op de motivering van de CDA-fractie om hiermee in te stemmen en daarmee niet in te stemmen met het amendement van de heer Jansen. Althans, wij vinden de motie beter uitdrukking geven aan datgene wat wij willen, namelijk dat gebouweigenaren, gemeenten en mogelijke gebruikers van de leegstandbeheerorganisaties op eenvoudige wijze kunnen herkennen dat het een goedwerkende organisatie is. De heer Jansen kiest de benadering van het geven van minimumrechten. Daar zit nu juist het verschil. Wij denken dat er een hogere mate van flexibiliteit moet kunnen blijven in het vormgeven van overeenkomsten die te maken hebben met antikraakbewoning of met leegstandbeheer. Als je dat in een keurslijf van minimumrechten moet drijven, is dat wat ons betreft niet adequaat.
De heer Van Heugten (CDA):
Wij hebben nog even de Handelingen nagelezen om te kijken of deze motie niet overbodig was, gelet op de beantwoording van de minister voor WWI in eerste termijn. Daarbij waren ons twee dingen nog niet helemaal duidelijk, namelijk in welke hoedanigheid en welke rol de minister daarover sprak. Het ging namelijk over zijn adviserende rol ten opzichte van de initiatiefnemers voor dit wetsvoorstel. Hij gaf daarbij ook niet helder aan wat nu exact de certificering of zelfregulering moest inhouden. Was dat uit het oogpunt van het creëren van gebruikersrechten of uit het oogpunt van het creëren van herkenbare en goed werkende organisaties? Om misverstanden te voorkomen en de formulering iets aan te scherpen leek deze motie de fracties van het CDA-fractie en de ChristenUnie niet overbodig.
Van Heugten (CDA).
Ik kom bij het tweede punt van de heer Jansen. Op zichzelf vind ik het geen slecht amendement. U hebt een goede formule gekozen: geef eerst de branche de gelegenheid om iets te creëren; als dat niet kan, zou een wettelijke bepaling mogelijk zijn. Wij denken evenwel dat er zoveel verschillende situaties zijn met zoveel verschillende gebouwen, verschillende omstandigheden, verschillende motieven en verschillende gelegenheden waarbij leegstandbeheer aan de orde kan zijn dat het alle flexibiliteit vergt in de markt om straks met gemeenten en gebouweigenaren een goede oplossing te kunnen kiezen voor een leegstaand gebouw en dat dit niet met een algemene, generieke wetgevende omstandigheid bepaald moet worden. Het kan aan gemeenten worden overgelaten om in specifieke omstandigheden zelf minimumeisen te stellen aan een leegstandbeheerorganisatie. Maar ook dan is het weer maatwerk en niet in een generieke wet gegoten. Wij zijn er op zichzelf niet voor om dat in generieke wetgeving te gieten.
De heer Van Heugten (CDA):
Ja, ik kan mij die situaties voorstellen. Een gebruiker kan in het kader van leegstandsbeheer willens en wetens een contract aangaan met een opzegtermijn van één dag. Ik zie niet in waarom wij de aanbieder en de gebruiker het recht moeten ontnemen om dergelijke contracten te sluiten. Dat recht wilt u hun ontnemen. U wilt dat generiek vatten in een termijn van veertien dagen, drie weken, een maand, vier dagen of wat dan ook. Dat wordt dus weer een arbitraire nieuwe opzegtermijn. Ik denk dat goed leegstandsbeheer gewaarborgd is met maximale flexibiliteit. Alle beperkingen doen daar naar mijn idee afbreuk aan.
Kunt u zich voorstellen dat wij zaken gaan regelen als het van tevoren plegen van een telefoontje? In deze tijd zullen het er minder zijn, maar misschien zijn er nog steeds mensen zonder telefoonaansluiting. Het kan altijd een reden hebben dat de eigenaar van het gebouw op enig moment toetreding tot het gebouw moet kunnen hebben. Ik snap dat u zegt dat daar geen misbruik van mag worden gemaakt. Daar ben ik het helemaal mee eens, maar geen misbruik maken en het opnieuw opstellen van vaste regels zijn twee verschillende dingen. Die hoeven niet een-op-een gekoppeld te zijn.
De voorzitter:
Laatste keer, mijnheer Jansen.
De heer Jansen (SP):
Gezien de reactie van de heer Van Heugten vraag ik mij af hoe zijn keurmerk eruit komt te zien. Als hij dit al niet nodig vindt, vraag ik mij
af wat er in vredesnaam nog wél in komt te staan.
De heer Van Heugten (CDA):
Wij laten het aan de branche zelf over om op de eigen manier met een voorstel te komen voor een goede, veilige en adequate manier van omgaan met leegstandsbeheer. Men kan een goed contract tekenen waarmee de gebruiker tevoren weet waar hij aan toe is. In zo’n contract mag ook een opzegtermijn van twee dagen staan. Als een leegstandsbeheerorganisatie van tevoren een duidelijk contract aanbiedt en degene die daarvan gebruik wil maken tekent daarvoor, dan is er voor mij geen reden om te zeggen dat er altijd een bepaalde opzegtermijn in moet staan. Het hebben van een contract kan dan belangrijker zijn dan de inhoud ervan.
De heer Depla (PvdA):
Het enige wat u in het keurmerk wilt opnemen is dus: er zij een contract. Je mag alles regelen, maar doe het maar zo min mogelijk. Het keurmerk stelt dan niks voor. Ik heb u niets concreets horen zeggen wat volgens u in het keurmerk moet komen te staan behalve: ik ben een bedrijf dat aan het keurmerk voldoet en ik gedraag me. Voor de rest mag ik alles afspreken.
De heer Van Heugten (CDA):
U moet de tekst van de motie nog maar eens lezen. Wij willen graag een keurmerk waarmee de gemeente op een eenvoudige wijze kan herkennen dat zij te maken heeft met een leegstandsbeheerorganisatie die de veiligheid in acht neemt, die de menswaardigheid in acht neemt, die adequaat regelt dat het gebruik goed verloopt. De gemeente mag daar dan van uitgaan. Hoe die organisatie dat doet, of er contracten zijn en, zo ja, wat de inhoud daarvan is, dat laten wij vooralsnog over aan de creativiteit en de inzet van de branche zelf.
De heer Depla (PvdA):
Dat wilden wij ook graag, maar ik kan mij hier niets bij voorstellen. De heer Van Heugten zegt dat het goed is als er maar staat dat het veilig is, dat het op een nette manier gebeurt en nog zoiets. Dan zou het keurmerkwaardig zijn. Daar hebben gemeenten toch niks aan? Wij doen het goed, vertrouw ons nou maar. Als je een keurmerk wilt instellen, moet dat toch ook iets voorstellen? Dan moet je mensen toch kunnen aanspreken op het zich houden aan het keurmerk? Het zegt toch niks als er alleen maar staat: je moet het goed doen?
De heer Van Heugten (CDA):
Maar dan krijgt u de bal even hard teruggekaatst. U geeft ze ook een jaar de gelegenheid om met een keurmerk te komen. U zegt alleen: als ze het niet doen, ga ik iets in de wet regelen. Dat laatste is hartstikke moeilijk. Wij zijn daar ook geen voorstander van. Wij denken dat het geen toegevoegde waarde heeft om het op die manier te regelen. Het kan overigens altijd nog. Als het echt niet anders kan, kunnen wij het altijd nog doen. Wat zou u in die certificering willen opnemen? In het amendement wordt dat niet gespecificeerd.
De voorzitter:
Laatste keer, mijnheer Depla.
De heer Depla (PvdA):
De sector mag het zelf weten.
De heer Van Heugten (CDA):
Dan zijn wij toch even ver?
De heer Depla (PvdA):
Nee, wij gaan verder. U vraagt mij waar ik aan denk. Ik kan mij nog wel iets voorstellen, maar u kunt zich er niets bij voorstellen. Ik kan mij voorstellen dat je iets afspreekt over de omstandigheden waaronder je zonder toestemming van de gebruiker het pand in mag. Ik kan mij voorstellen dat je iets afspreekt over hoe lang van tevoren je moet aangeven dat iemand weg moet. U kunt zich dit soort zaken allemaal niet voorstellen, want het leidt tot belemmeringen voor de huiseigenaar. Dat is wel een verschil.
De heer Van Heugten (CDA):
U draait mijn woorden om. Ik kan het mij voorstellen dat het in heel veel situaties normaal is dat je met elkaar afspreekt dat er een bepaalde opzegtermijn is. Maar ik kan mij ook voorstellen dat er situaties zijn — u wilt die uitsluiten, maar ik laat ze open — waarbij dat niet het geval is. Ik ben in dit opzicht flexibeler en ik ga verder dan u, mijnheer Depla.
De heer Jansen (SP):
Ik kom nog even terug op die gebruiksovereenkomst. Ik heb een vraag aan de heer Van der Staaij nu die gebruiksovereenkomst vormvrij is — als hij voldoet aan de criteria van het Burgerlijk Wetboek mag je alles afspreken — en de situatie van een onredelijk beding zich voordoet. Hij vroeg wat de minister van Justitie ervan vindt. Er zal formeel best iets aan te doen zijn, maar de facto kan de gebruiker er niets mee omdat hij afhankelijk is van de bemiddelende partij. Hij komt nooit meer aan de bak als hij probeert in zijn eentje de regels te veranderen. Hij heeft de wetgever nodig om hem daarbij te helpen. Is dat geen reden om daarvoor, hetzij in de vorm van een keurmerk, hetzij in de vorm van een AMvB, iets te regelen?
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik begrijp uw punt. Er is nog wel een vraag die mij bezighoudt en waar ik in de beantwoording geen antwoord op heb gekregen. Je hebt aan de ene kant natuurlijk het huurrecht en aan de andere kant de beginselen van contractvrijheid om niet expliciet benoemde overeenkomsten te kunnen sluiten. Het kan toch ook niet de bedoeling zijn dat je een situatie hebt die materieel op huur neerkomt, maar waarbij je geen enkele bescherming hebt die een huurder wel heeft. Dat vind ik wel een punt. Als dat inderdaad zo is, vraag ik me af of er geen algemene bepalingen zijn in het Burgerlijk Wetboek waarop je een beroep kunt doen, waarbij je ofwel onder het huurrecht valt of er sprake is van kennelijk onredelijke bedingen. Ik aarzel dus ook om een expliciete wettelijke basis te geven voor dit type bruikleenovereenkomsten. Je kunt je namelijk afvragen in hoeverre je daarmee de positie van een normale huurovereenkomst ondergraaft. Het laatste woord is daar wat mij betreft niet over gezegd. Ik hoor daar graag de reactie van de indieners en de bewindslieden op.
De heer Jansen (SP):
Ik ook. Ik heb twee concrete voorbeelden genoemd, namelijk het onaangekondigd betreden van een pand en het per direct opzeggen. Dat wordt contractueel vastgelegd. Vindt de heer Van der Staaij dat redelijke bedingen?
De heer Van der Staaij (SGP):
Ik vind dat je daar inderdaad wel vraagtekens bij kunt plaatsen. Je hebt echter wel te maken met partijen die kennelijk zelfstandig voor dit type overeenkomst kiezen. De minister voor WWI bracht dat ook naar voren. Hoe ver wil je gaan in het respecteren van contractvrijheid? Mensen kiezen kennelijk zelf voor een contractvorm die wel heel weinig voordelen voor een van beide partijen lijkt te hebben.
De heer Jansen (SP):
In een aantal gevallen gaat het om mensen die net gescheiden zijn of hun huis uitgezet zijn en dergelijke. In zulke situaties kunnen mensen geen kant op. Dan heb je toch niet de volledige vrijheid om te kiezen of je ingaat op de deal? Dan moet je toch gewoon?
De heer Van der Staaij (SGP):
Dan vind ik dat in feite een vorm van falend gemeentelijk beleid om mensen in moeilijke omstandigheden aan woonruimte te helpen. Ik denk dat het een ongewenste situatie zou zijn als mensen met hun rug tegen de muur staan en daarom wel onredelijke bedingen moeten aanvaarden.
Van der Burg.(VVD)
Ik kom op het amendement op stuk nr. 24 dat aanvankelijk nr. 15 was. Dat heeft betrekking op de minimumeisen die moeten worden gesteld aan de antikraakcontracten. Laat ik het zo maar formuleren. Wij hebben op zichzelf waardering voor de nieuwe tekst. Wij hebben al aangegeven dat wij ondersteunen dat daaraan beperkingen worden gesteld. Wel zijn wij van mening dat de markt dat zelf zou moeten regelen, bijvoorbeeld met een keurmerk of in een andere vorm. Het probleem van dit amendement vinden wij dat ons niet duidelijk is wat u wenst te regelen. Wij hebben immers al huurcontracten. Wij hebben huurcontracten in de vorm van de Leegstandswet. Krijgen wij daarbij nog een soort huurcontract? Juist die antikraakcontracten zijn immers leegstandsovereenkomsten in de zin van boek 7 van het BW. Ons probleem is dus dat wij niet weten waarop die AMvB betrekking heeft. Wij ontraden dit amendement, omdat het uit juridisch oogpunt heel complex wordt om dit te doen.
De heer Jansen (SP):
Ik constateer inmiddels dat de indieners aardig in de zak zitten van de PVV-fractie.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Nee, hoor.
De heer Jansen (SP):
Wat dat betreft vind ik dit heel teleurstellend, gezien de inbreng van met name de heer Ten Hoopen in eerste termijn. De indieners zouden ook zeer positief kijken naar evenwichtige voorstellen, maar dat ter zijde. Nu kom ik op de inhoud. In het amendement staat dat die voorschriften betrekking hebben op bruikleencontracten. Die hebben dus geen betrekking op huurcontracten maar op bruikleencontracten. Het zijn hele specifieke contracten. In de volksmond zijn het antikraakcontracten. Daarop hebben deze eisen dus betrekking. Naar mijn mening bestaat er geen enkel misverstand over de categorie.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Wij lieten ons hierover adviseren en het oordeel was dat het technisch en juridisch complex zal worden. De reden heb ik gegeven, namelijk dat dit in een ander wetboek geregeld zou moeten worden. Het zou dus in het BW geregeld moeten worden. Wij ontraden de Kamer dan ook om het amendement, zoals dat nu luidt, aan te nemen. Uiteraard staat het de Kamer vrij om met dat advies te doen wat zij wil.
De heer Jansen (SP):
Dan wil ik van mevrouw Van der Burg weten waar het wel geregeld moet worden. Als haar kritiek technisch van aard is, ben ik uiteraard bereid om daarnaar te kijken. Ik concludeer dat zij sowieso zegt dat zij dit niet wil. In dat geval is het zinloos om daarover in discussie te gaan. Als zij zegt dat het een technisch probleem is, valt daarover te praten.
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Zoals ik al zei, is ons probleem dat dit een extra soort huurcontract wordt als je niet uitkijkt. Daar zijn wij sowieso niet voor. Wij vinden dat het een bruikleenovereenkomst moet blijven. Dan hebben wij inderdaad het probleem hoe het opgehangen moet worden. Daarvoor hebben wij nu geen oplossing.
De heer Depla (PvdA):
Stel dat de heer Jansen een oplossing vindt — daar wil ik hem graag bij helpen — voor uw technische probleem dat het gaat om een bruikleenovereenkomst. Ik kan mij bij dat probleem iets voorstellen. Stel bovendien dat wij in de geest daarvan de plek in de wet vinden waar dit thuishoort. Bent u dan bereid om uw advies aan te passen?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Dan hoort het niet in deze wet. Maar om nu op als-dansituaties in te gaan … Zoals het er nu ligt, ontraden wij dit amendement gewoon. De argumentatie daarvoor heb ik gegeven.
De heer Depla (PvdA):
Ik moet erkennen dat ik de argumentatie niet zo sterk vind. U zegt niet dat dit buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel valt. Dat is namelijk niet zo; het valt erbinnen. Leegstandsbeheer neemt u er ook bij. Anders zou ook dat buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen. Het valt dus binnen de reikwijdte van het wetsvoorstel, maar buiten de artikelen waarmee u de wet nu verandert. Als wij wel creatief een oplossing hiervoor weten te vinden, bent u dan bereid om het debat daarover met ons te heropenen? Hoe zullen wij dat doen?
Mevrouw Van der Burg (VVD):
Nee, ik heb gezegd dat wij als indieners het amendement zoals het er nu ligt, ontraden.
De heer Depla (PvdA):
Dan stel ik voor dat wij niet meteen morgen over dit wetsvoorstel stemmen, maar de heer Jansen nog even een week de tijd geven om te kijken of wij een alternatief kunnen vinden. Dan kunnen wij eventueel het debat heropenen en alsnog om het oordeel van de initiatiefnemers vragen
Minster van der laan (PVDA)
Dat doen wij ook, net als de initiatiefnemers, over het amendement op stuk nr. 24 over de minimumeisen voor overeenkomsten. Ik geloof dat de heer Van Heugten terecht de verschillende invalshoeken van het amendement en de motie onder woorden bracht. Het amendement is meer gericht op de inhoud van de contracten en de motie op de organisatie van de branche, met het keurmerk en het certificeringsvoorstel. Die kunnen volgens ons goed naast elkaar bestaan. Je kunt naar beide onderwerpen kijken. Ik zeg dus namens het kabinet dat wij positief adviseren over de stok achter de deur die de minimumeisen kunnen vormen, zoals de heer Jansen voorstelt. Tegelijkertijd kan het ook heel positief zijn om te kijken naar de organisaties en te zoeken naar die certificering of dat keurmerk.
De heer Van Heugten (CDA):
De indiener van het amendement heeft gezegd dat het beslist niet gaat om overeenkomsten op grond van de Leegstandswet, maar om algemene bruikleenovereenkomsten. Kan de minister toelichten hoe het zit met de regeling in het Burgerlijk Wetboek? Is een amendement op dit wetsvoorstel.
Minister Van der Laan:
Dan zou deze minister in ieder geval denken: goh, dat had ik anders gezien. Daarmee is nog niet gezegd dat dit moet leiden tot een aanvullend wetsvoorstel. Het lijkt mij wel zo logisch.
Ik heb positief geadviseerd over de motie van de heren Anker en Van Heugten.
Datzelfde geldt voor de motie van de heer Anker. Die ligt erg in lijn met wat mevrouw Van Gent heeft gevraagd en wat ik haar al heb toegezegd. Het gaat om het actief onder de aandacht brengen van dat nieuwe leegstandsinstrumentarium en het bevorderen dat gemeenten actief gebruik zullen maken van het leegstandsbeleid. Ik kan niet zeggen dat ik het zie als ondersteuning van beleid, want het is nieuw. Maar in die geest kan ik zeggen dat wij dit ook willen. Ik ben dus positief over deze motie.
Minister Hirsch Ballin:
Dan kom ik op Boek 7 en Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek. Collega Van der Laan verwees er net impliciet naar. Dat is de plaats voor eventuele regels over de gebruiksovereenkomst of de bruikleenovereenkomst.
Ik ga verder met de vragen naar aanleiding van het amendement van de heer Jansen en de wens om voor de antikraakovereenkomst iets te regelen. Ik wacht uiteraard de uiteindelijke beoordeling door uw Kamer van het wetsvoorstel, voorafgegaan door de beoordeling van moties en amendementen, af. Wij zouden kunnen bezien of in Boek 7 respectievelijk Boek 7a van het Burgerlijk Wetboek op dat punt een nadere regeling zou kunnen plaatsvinden. Maar ik denk dat het het ordelijkste is als ik dat nu alleen maar constateer en de besluitvorming over het wetsvoorstel en het amendement afwacht
De heer Van Heugten (CDA):
Misschien mag ik toch de minister van Justitie iets meer in zijn adviserende rol aanspreken. Adviseert hij op dit punt positief over het amendement? Ik kan mij voorstellen dat wij wellicht ons heil moeten zoeken in het aanpassen van het Burgerlijk Wetboek om tegemoet te komen aan de wensen zoals het amendement voorstelt, maar dat wij daarmee nog meer veel dingen overhoop halen of beïnvloeden die wij misschien niet willen beïnvloeden. Wij leggen dan in de bruikleenovereenkomst in zijn algemeenheid beperkingen of minimumeisen op, maar dat is naar mijn idee niet de bedoeling van de indiener van het amendement.
De heer Jansen (SP):
Ik begrijp dat de minister zegt dat er op zichzelf geen technisch probleem in het amendement zit. Hooguit zou het aannemen van het amendement mogelijkerwijze leiden tot vervolgwetgeving in het Burgerlijk Wetboek.
Minister Hirsch Ballin: Zo kunt u het samenvatten.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. De heer Jansen heeft zich zeer constructief betoond met allerlei amendementen. Er mag nu wat geduld geoefend worden tot na het herfstreces. Dan kan het amendement worden aangepast en kan er een oordeel over uitgesproken worden.
De heer Jansen (SP):
Gezien het feit dat de regering positief oordeelt over het amendement, wil ik een poging doen technisch gezien de puntjes op de i te zetten. Daar krijg ik graag de gelegenheid voor.
De heer Van Heugten (CDA):
Voorzitter, voor mij is het kraakhelder. Over het amendement is door de indieners negatief geadviseerd, met een beargumentering. Er is door de regering gedeeltelijk positief over geadviseerd. Als het amendement in stemming wordt gebracht en wordt aangenomen, dan denk ik dat het uitvoerbaar is. Over de uitvoerbaarheid komt mogelijk nog een nadere advisering van de regering, maar over de inhoud van het amendement hoeft geen discussie meer plaats te vinden, zodat er gewoon over gestemd kan worden. De advisering is duidelijk, het amendement is zoals het is, dus wat mij betreft brengen we het in stemming.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. Ik zie het amendement als een vluggertje binnen het kader van een wet tegen het kraken, een vluggertje om in het burgerlijk recht belangrijke veranderingen aan te brengen. In wezen is het Burgerlijk Wetboek het heilige huis van ons civiel recht, waaraan al 50 jaar lang met veel zorgvuldigheid wordt gewerkt, en nu wordt even voorgesteld om daar in een week tijd een inbraak op te plegen. In wezen gedragen de heren Jansen en Depla zich als een soort legislatieve krakers. Ik ben daar sterk op tegen, ik wil dat er morgen gestemd wordt. Dat rare amendement moet helemaal niet verbeterd worden.
De heer Depla (PvdA):
Ik maak hier bezwaar tegen. Wij doen gewoon ons werk, en dan word ik min of meer als een crimineel neergezet. Dat accepteer ik niet.
De heer Anker (ChristenUnie):
Voorzitter. Het is duidelijk wat de gevolgen zullen zijn als dit amendement wordt aangenomen: een verdergaande wijziging van het BW. Ik denk dat we voldoende weten om daarover te kunnen stemmen. Ik wil morgenavond stemmen.
De heer Jansen (SP):
Dit is de eerste keer in de tijd dat ik hier als Kamerlid rondloop, en daarvoor tien jaar als medewerker, dat ik meemaak dat de Kamer niet toestaat dat de indiener van een amendement dat nog aanpast, zeker niet als er ook nog eens een positief advies van de regering onder ligt. Dit is een parlementair unicum. Ik constateer dat de heer De Roon een hele hoop fracties in zijn zak heeft zitten.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik maak een procedurele opmerking, want er wordt niet gestemd over het amendement van de heer Jansen zoals het er nu ligt. De heer Jansen wil zijn amendement aanpassen, gezien de discussie en gezien de advisering. Dan is het gebruik dat die mogelijkheid wordt geboden. Ik denk niet dat het land vergaat als wij niet donderdag, maar misschien een week later over dit wetsvoorstel stemmen, waarmee de gang van zaken op een nette manier kan worden afgehandeld. Dan lijkt het mij ook niet nodig dat we hier een beetje gaan jij-bakken, want daar heb ik helemaal geen zin in, en daar gaat het hier niet om.
De heer Van der Ham (D66):
De week daarna dus. Dan kunnen wij het in stemming brengen en dan ligt er een amendement. Misschien is er dan ook een schriftelijke reactie gekomen van de regering op dat opnieuw ingediende amendement van de heer Jansen. Dan stemmen wij gewoon direct na het reces en dan zijn wij gewoon klaar. Waarom zouden wij dat niet doen? Dan hebben wij respect betoond aan de indiener van het amendement en is er geen vertraging. Dan is iedereen tevreden.
Nog geen reacties.